De eerste geldkraan
Uit een onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiekuit maart 2006 blijkt dat de belangrijkste bron van inkomsten
voor universiteiten nog altijd de overheidsbijdragen zijn.
Dit gaat dus over de eerste geldkraan of de eerste geldstroom.
Het zijn de reguliere Rijksbijdrage van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De Universiteiten kunnen zelf beslissen hoe zij deze gelden
besteden aan onderwijs en onderzoek.
Randvoorwaarde is dat het onderwijs en het onderzoek dat
met dit geld wordt gerealiseerd voldoende kwaliteit heeft.
Maar de overheidsbijdragen nemen geleidelijk af: van bijna
71% in 1998 tot bijna 67% in 2004.
De tweede geldkraan of geldstroom
De tweede geldstroom betreft het specifieke onderzoek dat(mede) wordt gefinancierd door de Nederlandse Organisatie
voor Wetenschappelijk Onderzoek (het NWO) en de
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
(KNAW).
Geld uit deze tweede geldkraan is ook bestemd voor de
financiering van enkele internationale organisaties voor
fundamenteel onderzoek.
Maatschappelijk relevante prioriteitsprogramma's, maar ook
vrij besteedbare gelden worden betaald uit deze tweede
geldstroom.
De academische wereld oordeelt zelf over de toekenning van
gelden afkomstig van de tweede geldstroom.
De derde geldkraan
Onderzoek en onderwijs in opdracht van derden betreft geld uitdeze derde geldbron.
Deze geldstroom bestaat uit middelen die aan onderzoekers
beschikbaar worden gesteld door bedrijven, instellingen (zoals
collectebusfondsen van Particuliere Non-Profit instellingen),
andere ministeries dan Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en
Europese en internationale organisaties (zoals de Europese
Commissie).
Inkomsten uit werk in opdracht van derden worden een steeds
belangrijker bron van inkomsten voor de universiteiten.
Het aandeel van deze derde geldstroom in de totale baten is
toegenomen van 16% in 1998 tot bijna 19% in 2004.
Bij werk in opdracht van derden gaat het voor tweederde deel
om contractonderzoek. Daar ging in 2004 € 747 miljoen in om.